Zoeken in 1 Koningen 5
1 Koningen 5
1
Salomo was heerser over alle koninkrijken vanaf de Rivier tot aan het land van de Filistijnen en de grens van Egypte; zij brachten schatting op en waren aan Salomo onderworpen zolang hij leefde.
2
De mondbehoeften van Salomo bedroegen per dag dertig kor bloem en zestig kor meel,
3
tien gemeste en twintig gewone runderen en honderd schapen, nog afgezien van de herten, gazellen, reebokken en het gemeste pluimvee.
4
Hij heerste over heel het gebied aan deze zijde van de Rivier van Tifsach tot Gaza toe, over alle koningen aan deze zijde van de Rivier, en had vrede met alle gebieden rondom.
5
De Judeeërs en de Israëlieten zaten onbekommerd onder hun wijnstok en hun vijgeboom, vanaf Dan tot Berseba, zolang Salomo leefde.
6
Salomo bezat veertigduizend kribben voor zijn trekpaarden en nog twaalfduizend rijpaarden.
7
De bovengenoemde landvoogden moesten ieder gedurende een maand koning Salomo en zijn disgenoten van voedsel voorzien en ze lieten het aan niets ontbreken.
8
Gerst en stro voor de paarden en de trekdieren brachten ze naar de aangegeven plaats, ieder op zijn beurt.
9
En God schonk aan Salomo in rijke mate wijsheid, zeer veel inzicht en een verstand zo veelomvattend als het zand aan de oever van de zee,
10
zodat de wijsheid van Salomo groter was dan die van alle Oosterlingen en groter dan alle wijsheid van Egypte.
11
Hij was wijzer dan alle andere mensen, wijzer dan Etan de Ezrachiet en Heman, Kalkol en Darda, de zonen van Machol, zodat hij beroemd was bij alle volken rondom.
12
Hij dichtte drieduizend spreuken, en liederen waren er van hem duizendvijf.
13
Hij sprak met kennis van zaken over allerlei soorten bomen, vanaf de ceder op de Libanon tot de hysop die opschiet uit de muur; ook sprak hij over viervoeters, vogels, kruipende dieren en vissen.
14
Alle volken en koningen der aarde die van Salomo's wijsheid gehoord hadden, kwamen naar hem luisteren.
15
Toen Chiram, de koning van Tyrus, hoorde dat men Salomo als opvolger van zijn vader tot koning had gezalfd, zond hij gezanten naar hem toe; Chiram was namelijk altijd met David bevriend geweest.
16
En Salomo zond aan Chiram deze boodschap:
17
`U weet dat mijn vader David geen tempel heeft kunnen bouwen voor de naam van Jahwe zijn God. Dat kwam door de oorlogen die men van alle kanten tegen David voerde, totdat Jahwe hem zijn vijanden onder de voeten neerlegde.
18
Nu echter heeft Jahwe mijn God gezorgd dat het aan al mijn grenzen rustig is; er is geen tegenstander meer en er dreigt geen gevaar.
19
Daarom heb ik besloten een tempel te bouwen voor de naam van Jahwe mijn God, in overeenstemming met wat Jahwe mijn vader heeft beloofd: Uw zoon, die ik als uw opvolger op uw troon zal zetten, zal voor mijn naam een tempel bouwen.
20
Welnu, geef bevel dat men voor mij ceders van de Libanon kapt en laat mijn werklieden de uwe helpen. Als loon voor uw werklieden zal ik u geven zoveel als u vraagt, want u weet dat er bij ons geen mensen zijn die zo goed bomen kunnen kappen als de Sidoniers.'
21
Toen Chiram de woorden van Salomo vernam, was hij zeer verheugd en zei hij: `Gezegend zij Jahwe, die aan David zo'n wijze zoon geschonken heeft om dit talrijke volk te regeren.'
22
En Chiram liet Salomo weten: `Ik heb uw boodschap ontvangen en zal, wat de ceders en cypressen betreft, geheel aan uw wens voldoen.
23
Mijn werklieden zullen ze van de Libanon naar zee brengen en ik zal ze over zee in vlotten vervoeren naar de plaats die u mij zult opgeven; daar haal ik ze weer uit elkaar en kunt u de bomen in ontvangst nemen. Maar dan moet u ook aan mijn wens voldoen en mijn hof van levensmiddelen voorzien.'
24
Chiram leverde dus aan Salomo zoveel ceders en cypressen als deze wenste
25
en Salomo leverde aan Chiram twintigduizend kor tarwe tot onderhoud van zijn hof en twintigduizend vaten fijne olie. Dit leverde Salomo aan Chiram ieder jaar.
26
Jahwe nu had aan Salomo wijsheid geschonken, zoals Hij hem beloofd had; er heerste vrede tussen Chiram en Salomo en zij sloten een verbond.
27
Koning Salomo riep arbeiders uit heel Israël op voor het verrichten van herendiensten; de lichting bedroeg dertigduizend man.
28
Hij stuurde maandelijks een ploeg van tienduizend man naar de Libanon, zodat ze een maand op de Libanon waren en twee maanden thuis. Die arbeiders stonden onder leiding van Adoniram.
29
Verder had Salomo zeventigduizend lastdragers en tachtigduizend steenhouwers in het gebergte,
30
afgezien van Salomo's hoofdopzichters, die de leiding van het werk hadden, drieendertighonderd man, die toezicht hielden op het werkvolk.
31
De koning gelastte grote blokken kostbare steen te houwen en op maat te kappen voor de fundamenten van de tempel.
32
De bouwlieden van Salomo en van Chiram en de Giblieten hieuwen de blokken en bewerkten het hout en de stenen voor de bouw van de tempel.