Categorie:

2 Makkabeeën 8

1 Judas de Makkabeeër en zijn getrouwen gingen in het geheim de dorpen af, deden een beroep op hun verwanten en op allen die het jodendom trouw waren gebleven en brachten zo ongeveer zesduizend man bij elkaar.
2 Ze smeekten de Heer, dat Hij zou neerzien op het volk dat van alle kanten in het nauw werd gebracht, en zich zou ontfermen over de tempel die door de goddelozen was ontwijd;
3 dat Hij medelijden zou tonen met de stad, die haar ondergang tegemoet ging en gevaar liep met de grond te worden gelijk gemaakt. Ze smeekten Hem te luisteren naar het vergoten bloed, dat tot Hem om wraak riep,
4 de gruwelijke dood te gedenken van onschuldige kinderen en het lasteren van zijn naam te bestraffen.
5 De toorn van de Heer verkeerde in barmhartigheid, en de Makkabeeër werd met zijn leger een macht waar de heidenen niet tegenop konden.
6 Onverwachts overviel hij steden en dorpen en stak ze in brand en door het innemen van gunstige stellingen slaagde hij erin tal van vijanden op de vlucht te jagen.
7 Voor zijn overvallen koos hij bij voorkeur de nacht. De faam van zijn dapperheid verspreidde zich alom.
8 Toen Filippus zag, dat de man in korte tijd een geduchte tegenstander was geworden en, door het krijgsgeluk aangemoedigd, steeds fellere aanvallen ging doen, verzocht hij Ptolemeus, de stadhouder van Cele-syrie en Fenicie, schriftelijk in het belang van de koning hulp te zenden.
9 Deze ontbood onmiddellijk Nikanor, de zoon van Patroklus en een van de voornaamste vrienden van de koning en zond hem aan het hoofd van niet minder dan twintigduizend man, samengebracht uit verschillende volken, naar Judea om heel het joodse volk uit te roeien. Bovendien stelde hij hem Gorgias terzijde, een veldheer met grote krijgservaring.
10 Nikanor rekende erop, uit de verkoop van joodse krijgsgevangenen de tweeduizend talenten te kunnen voldoen die de koning aan de Romeinen als schatting verschuldigd was.
11 Hij nodigde daarom terstond de kuststeden uit om joodse slaven te komen kopen en beloofde negentig stuks te zullen leveren voor een talent. Hij vermoedde daarbij niet, dat de straf van de Almachtige hem weldra zou treffen.
12 Het bericht dat Nikanor in aantocht was kwam Judas ter ore. Toen hij zijn mannen in kennis stelde van de komst van het leger,
13 namen de vreesachtigen en degenen die niet durfden vertrouwen op Gods gerechtigheid de vlucht en zochten een veilig heenkomen.
14 De overigen verkochten wat ze nog bezaten en smeekten de Heer hen te redden uit de handen van de goddeloze Nikanor, die hen reeds verkocht had voor de strijd begonnen was.
15 Als zij niet verdienden gered te worden, dat God hen dan redde omwille van het verbond dat Hij met hun voorvaderen gesloten had, en omwille van zijn heilige en verheven naam, die over hen was uitgeroepen.
16 De Makkabeeër verzamelde zijn troepen ten getale van zesduizend man en spoorde ze aan niet bang te zijn voor de vijand of angst te krijgen voor de grote massa heidenen, die zonder schijn van recht tegen hen oprukten, maar dapper te strijden;
17 ze moesten de schandelijke ontwijding van de heilige plaats, door de heidenen bedreven, voor ogen houden, de gruwelen in de geteisterde stad geschied en de afschaffing van de voorvaderlijke gebruiken.
18 En hij vervolgde: 'Zij steunen op hun wapens en hun stoutmoedigheid, maar wij vertrouwen op de almachtige God, die niet alleen dit leger dat ons aanvalt, maar heel de wereld met een wenk kan vernietigen.'
19 Daarbij herinnerde hij hen aan de hulp, die hun voorvaderen hadden ondervonden: hoe onder Sanherib honderdvijfentachtigduizend man waren omgekomen,
20 hoe in de strijd tegen de Galaten in Babylonie een leger van slechts achtduizend man dank zij de hulp uit de hemel honderdtwintigduizend man versloeg, waardoor het vierduizend in het nauw gedreven Macedoniers bevrijdde en rijke buit behaalde.
21 Op deze wijze moedigde hij zijn mannen zozeer aan, dat ze bereid waren voor de wet en het vaderland hun leven te geven. Daarna verdeelde hij zijn leger in vier afdelingen,
22 en stelde zijn broers Simon, Johannes en Jonatan, ieder over een afdeling van vijftienhonderd man, als aanvoerders aan.
23 Vervolgens liet hij Eleazar een passage uit het heilige boek voorlezen en gaf als wapenkreet: 'Met Gods hulp!' Zelf nam hij de leiding van de eerste afdeling en bond de strijd met Nikanor aan.
24 Omdat de Almachtige hun bondgenoot was, sloegen ze van de vijand meer dan negenduizend man neer, verwondden en verminkten het merendeel van Nikanors soldaten en joegen zijn leger op de vlucht.
25 Het geld van de lui, die gekomen waren om hen op te kop en, maakten ze buit. Ze achtervolgden de vijand geruime tijd, maar het gevorderde uur dwong hen terug te keren,
26 want het was de vooravond van de sabbat; daarom konden ze de achtervolging niet langer voortzetten.
27 Nadat ze de wapens en de bezittingen van de vijand hadden buitgemaakt, gingen ze de sabbat vieren. Uitbundig prezen en loofden ze de Heer, die hen die dag had gered en daarmee was begonnen hun weer zijn barmhartigheid te tonen.
28 Na de sabbat gaven ze een deel van de buit aan degenen die hadden geleden door de vervolging, aan de weduwen en wezen; de rest verdeelden ze onder elkaar en onder hun kinderen.
29 Daarna baden ze gezamenlijk tot de barmhartige Heer en smeekten Hem zich geheel met zijn dienaars te verzoenen.
30 Ze raakten ook slaags met de legers van Timoteus en Bakchides, doodden meer dan twintigduizend man en maakten zich dapper meester van hoog ommuurde vestingen. Ze verdeelden de overvloedige buit in twee gelijke delen en bestemden het ene deel voor henzelf, het andere voor de slachtoffers van de vervolging, voor de wezen en weduwen en ook voor de bejaarden.
31 De buitgemaakte wapens brachten ze zorgvuldig op geschikte plaatsen bijeen. De rest van de buit namen ze mee naar Jeruzalem.
32 Ze doodden de bevelhebber van Timoteus' leger, een schurk die de joden veel kwaad berokkend had.
33 Gedurende de overwinningsfeesten in de hoofdstad verbrandden ze degenen, die de poorten van de tempel in brand hadden gestoken en die met Kallistenes in hetzelfde huis gevlucht waren. Hij kreeg het verdiende loon voor zijn goddeloze daad.
34 De aartsbooswicht Nikanor, die duizend kooplui had laten komen om de joden op te kopen,
35 werd met de hulp van de Heer juist door dat volk vernederd, dat hij als het onbeduidendste had beschouwd. Hij moest zijn prachtige uitrusting afleggen en eenzaam als een weggelopen slaaf vluchtte hij dwars door het land. Zo bereikte de man, wiens grootste succes bestond in de ondergang van zijn leger, Antiochie.
36 Hij had op zich genomen uit de verkoop van de krijgsgevangenen uit Jeruzalem de schatting aan de Romeinen te betalen. Nu moest hij verkondigen, dat de joden iemand hadden die voor hen opkwam en dat ze onkwetsbaar waren, omdat ze gehoorzaamden aan de wet die Hij hun had opgelegd.