Categorie:
Boek:

Job 40

1 En Jahwe sprak tot Job:
2 Jij, schuldeiser van God, wil je nog doorzetten, aanklager van God, wil je nog een laatste woord?
3 Maar Job gaf ten antwoord:
4 Nee, ik val te licht; wat moet ik zeggen? Ik leg mijn hand tegen mijn mond:
5 een keer, hoogstens twee keer spreken is genoeg; van mij hoeft het niet meer.
6 En Jahwe vervolgde vanuit de stormwind en sprak tot Job:
7 Omgord je als een soldaat; Ik stel vragen, jij leest Mij de les.
8 Wil jij mijn rechtsorde werkelijk omverwerpen, mij schuldig verklaren om zelf vrijuit te gaan?
9 Heb jij een arm zo sterk als die van God? Heb jij een donderstem zo luid als die van God?
10 Omhang je dan met de versierselen van je majesteit, kleed je in glorie en luister.
11 Sproei in het rond de spetters van je toorn, zie om je heen en al wat trots is buigt,
12 je hoeft maar te kijken en de hoogmoedigen vallen, jouw heerlijkheid doet hen ineenkrimpen.
13 Stop ze weg allemaal onder de aarde, leg ze aan boeien in de onderwereld.
14 Als je dat kunt, zal ook Ik jou eren, want met eigen hand heb je jouw eigen triomf gemaakt.
15 Kijk naar het nijlpaard - Ik heb het gemaakt zoals Ik jou gemaakt heb - het vreet gras als een rund.
16 Maar let eens op hoe sterk zijn lenden zijn, hoe krachtig zijn buikspieren,
17 hoe gespannen zijn lid, als een ceder, hoe gebundeld de bilspieren,
18 zijn knoken als buizen van brons, zijn botten als ijzeren staven.
19 Een meesterwerk van Gods scheppende macht. Heb jij het gemaakt? Ga erop af met je zwaard
20 De dieren van de bergen en de dieren van het veld, het zijn speeldieren, hem onderworpen.
21 En hij maar lui onder de lotusplanten liggen, verborgen in riet en moeras
22 onder scherm en schaduw van de lotus beschut door de wilgen langs de rivier.
23 Al dreigt het water langs alle kanten, hij verroert niet, blijft onbewogen, al reikt de Jordaan tot boven zijn bek.
24 Pak hem bij zijn ogen, haal een touw door zijn neus
25 Jij slaat de krokodil aan de haak, jij legt een bit over zijn tong?
26 Jij boort een rietstuk door zijn neus, een doorn in zijn kaken?
27 En hij maar om genade roepen, flemerige woordjes tot jou spreken?
28 Sluit hij met jou een akkoord om levenslang je vazal te zijn?
29 Is hij jouw tamme speelvogel aan de lijn gelegd voor je dochters?
30 En je collega's hem zeker verhandelen en onder de kooplui verdelen?
31 Prik jij zijn huid vol harpoenen, zijn kop vol vishaken?
32 Je hebt hem voor het grijpen. Maar pas op voor het gevecht. Je zult het wel laten