Categorie:
Boek:

Judit 13

1 Toen het laat was geworden achtte het gevolg van Holofernes het ogenblik gekomen om heen te gaan. Bagoas zond de dienaren weg en sloot de tent van buiten af. Ieder zocht zijn legerstede op, uit geput door het overmatig drinken.
2 Alleen Judit bleef in de tent achter. Holofernes lag languit voorover op zijn bed; hij was smoordronken.
3 Judit had aan haar dienstmeisje gezegd dat ze, zoals elke dag, ook nu moest wachten bij de tent waar zij de nacht zou doorbrengen, totdat zij naar buiten kwam om, naar ze zei, te gaan bidden. Dienovereenkomstig had ze met Bagoas gesproken.
4 Allen waren nu weg; volstrekt niemand was in de tent van Holofernes achtergebleven. Judit stond naast zijn bed en bad in stilte: 'Heer, God van alle kracht, zie in dit uur welwillend neer op het werk dat mijn handen gaan volvoeren tot glorie van Jeruzalem.
5 Nu toch is het ogenblik gekomen om U te ontfermen over uw erfdeel, door mijn plan te doen slagen en de vijanden die ons bedriegen te vernietigen'.
6 Toen liep ze naar de bedstijl vlak bij het hoofd van Holofernes, pakte daar zijn zwaard
7 trad toe op het bed, greep Holofernes bij zijn hoofdhaar en zei: 'Heer God van Israël, geef mij nu kracht.'
8 Toen liet ze met alle kracht het zwaard tot tweemaal toe op zijn nek neerkomen en sloeg hem het hoofd af.
9 Ze rolde zijn lichaam van de legerstede en trok het muskietennet van de stijlen af. Kort daarna kwam ze naar buiten en gaf het hoofd van Holofernes aan haar kamenier.
10 Deze deed het in haar levensmiddelentas. En samen begaven ze zich op pad, zoals ze steeds gedaan hadden als ze gingen bidden. Toen ze door de legerplaats heen waren, liepen ze in een boog door het dal, bestegen de berghelling van Betulia en kwamen aan bij de poort van de stad.
11 Vanuit de verte riep Judit de poortwachters toe: 'Doe open, doe de poort open! God, onze God, is met ons; nog steeds toont Hij zijn geweldige kracht ten gunste van Israël tegen de vijand; ook vandaag heeft Hij dat weer gedaan.'
12 Toen de mannen van de stad haar stem hoorden, haastten ze zich naar beneden, naar de poort, en waarschuwden de oudsten.
13 Allen, van groot tot klein, liepen te hoop, want niemand had verwacht dat ze nog zou terugkeren. Ze openden de poort om hen binnen te laten. Ze ontstaken licht en gingen in een kring om hen heen staan.
14 Judit riep hun luid toe: 'Prijs God, prijs Hem! Prijs God, die zijn erbarming niet aan het huis van Israël heeft onttrokken, maar in deze nacht onze vijanden door mijn hand heeft vernietigd.'
15 Ze haalde het hoofd uit haar tas te voorschijn en toonde het hun: 'Hier is het hoofd van Holofernes, de opperbevelhebber van het Assyrische leger. En hier is het muskietennet waaronder hij zijn roes lag uit te slapen. De Heer heeft hem gedood door de hand van een vrouw.
16 Zo waar Jahwe leeft, die mij behoed heeft op de weg die ik gegaan ben: mijn schoonheid heeft hem van de wijs gebracht, tot zijn ondergang, zonder dat hij met mij een zonde heeft kunnen bedrijven die me zou hebben bezoedeld of onteerd.'
17 Heel het volk ontstak in geestdrift. Het boog zich neer om God te aanbidden en in koor riep het uit: 'Geprezen zijt Gij, onze God, die heden de vijanden van uw volk vernietigd hebt.'
18 En Uzzia sprak haar toe: 'Gezegend bent u, dochter, door de allerhoogste God, meer dan alle vrouwen ter aarde, en geprezen zij God de Heer, die hemel en aarde geschapen heeft, en die het zo heeft beschikt dat u de aanvoerder van onze vijanden het hoofd hebt afgeslagen.
19 Zolang er mensen zijn die Gods macht gedenken, zal de herinnering aan uw vertrouwen in God blijven voortleven.
20 Dat geve u God tot uw blijvende roem, en Hij schenke u alle goeds, omdat u uw leven gewaagd hebt toen ons volk werd vernederd. Onze ondergang hebt u bezworen door rechtschapen Gods wegen te bewandelen.' En heel het volk riep: 'Amen, amen.'