Boek:

Ruth 2

1 Nu was Noomi van de kant van haar man verwant aan een zekere Boaz, een vermogend man uit de familie van Elimelek.
2 Ruth, de Moabitische, zei tot Noomi: ` Ik zou wel naar het land willen gaan om ergens achter een maaier, die mij dat toestaat, aren te lezen. ' Noomi antwoordde: ` Doe dat, mijn dochter. '
3 Zij ging dus naar het land om aren te lezen achter de maaiers. Het toeval wilde dat ze terecht kwam op de akker van Boaz, die man uit de familie van Elimelek.
4 In de loop van de dag kwam ook Boaz zelf uit Betlehem. Hij zei tegen de maaiers: ` Jahwe zij met u ', en de maaiers antwoordden: ` Wees gezegend door Jahwe. '
5 Boaz richtte zich tot de knecht die de leiding had over de maaiers en vroeg: ` Van wie is die jonge vrouw? '
6 De knecht die de leiding over de maaiers had antwoordde: ` Het is die jonge Moabitische, die met Noomi is meegekomen uit de vlakte van Moab.
7 Zij vroeg of zij aren mocht lezen achter de maaiers. Sinds zij vanmorgen hier is gekomen, is zij onafgebroken bezig geweest en heeft zij zich amper rust gegund. '
8 Toen richtte Boaz zich tot Ruth en zei: ` Hoor eens, mijn dochter, je moet niet op een andere akker gaan lezen. Ga hier niet vandaan en sluit je aan bij mijn meiden.
9 Volg ze op de voet en houd je ogen gevestigd op de akker die gemaaid wordt. Ik heb mijn knechten opdracht gegeven, je te laten begaan. En als je dorst krijgt, ga dan naar de waterkruiken en drink van het water dat de knechten geput hebben. '
10 Ruth wierp zich diep gebogen ter aarde en zei: ` Waaraan heb ik het verdiend dat u zo goed voor mij bent? Ik ben toch maar een vreemdeling. '
11 Boaz gaf haar ten antwoord: ` Er is mij uitvoerig verteld wat je na de dood van je man allemaal voor je schoonmoeder gedaan hebt; vader, moeder en geboorteland heb je verlaten om naar een volk te gaan dat je tevoren onbekend was.
12 Jahwe, de God van Israel, onder wiens vleugels je een toevlucht gezocht hebt, moge je dat vergelden en niets laten ontbreken aan je loon. '
13 Ruth antwoordde: ` U bent goed voor mij geweest, mijnheer, door mij gerust te stellen en zo vriendelijk tot uw dienares te spreken, terwijl ik niet eens een van uw dienaressen ben. '
14 Toen het etenstijd was, zei Boaz tot haar: ` Kom erbij, dan kun je met ons eten en je brood dopen in de azijn. ' Zij ging bij de maaiers zitten en Boaz gaf haar gepoft graan. Zij at tot ze verzadigd was en hield nog over.
15 Toen zij opstond om weer aren te gaan lezen, gaf Boaz zijn knechten bevel: ` Ook rondom de schoven mag zij lezen en jullie mogen het haar niet lastig maken;
16 integendeel, trek opzettelijk wat aren uit de schoven en laat die vallen; en als zij die opraapt maak er dan geen aanmerking op. '
17 Zo bleef zij tot de avond aren lezen op het land. Toen klopte zij de aren leeg die ze had bijeengelezen; zij had bijna een hele efa gerst
18 en ging daarmee naar de stad. Toen haar schoonmoeder zag, hoeveel zij verzameld had, en toen Ruth ook nog het overschot van de overvloedige maaltijd voor den dag haalde en haar dit gaf,
19 zei haar schoonmoeder: ` Waar heb jij vandaag aren gelezen? Waar heb je gewerkt? Gezegend de man die zo vriendelijk voor je geweest is. ' Ruth vertelde haar schoonmoeder, bij wie ze gewerkt had. ` De man bij wie ik vandaag gewerkt heb, ' zei ze, ` heet Boaz. '
20 Noomi zei tot haar schoondochter: ` Moge die man gezegend worden door Jahwe die tegenover de levenden en de doden zijn trouw handhaaft. ' Zij vervolgde: ` Die man is met ons verwant; hij is een van degenen die familieverplichtingen tegenover ons hebben. '
21 Ruth, de Moabitische, zei: ` Hij heeft mij zelfs gezegd dat ik mij bij zijn knechten kon aansluiten totdat zij al zijn koren gemaaid hebben. '
22 Noomi antwoordde: ` Het is goed, mijn dochter, dat je met zijn meiden meegaat. Op een andere akker zouden ze wel eens moeilijkheden kunnen maken. '
23 Ruth bleef dus bij de meiden van Boaz om tot het einde van de gerste - en tarweoogst aren te lezen. Zij bleef bij haar schoonmoeder wonen.