Categorie:
Boek:

Tobit 12

1 Tobit riep zijn zoon Tobias en zei hem: 'Zorg voor de uitbetaling van je reisgezel. En je moet hem nog iets extra's geven.'
2 'Vader,' antwoordde Tobias,' ik zou het niet onbillijk vinden hem zelfs de helft van wat ik heb meegebracht te geven.
3 Hij heeft mij immers behouden bij u teruggebracht, mijn vrouw genezen, het geld voor mij gehaald en u eveneens genezen.'
4 De oude man antwoordde: 'Daar heeft hij recht op.'
5 Daarna riep hij de engel en zei hem: 'Wees zo goed, de helft aan te nemen van al wat jullie hebben meegebracht.'
6 Toen nam de engel hen beiden ter zijde en zei: 'Loof God en dank Hem, eer Hem en laat al wat leeft uw dankbaarheid horen voor hetgeen Hij voor u gedaan heeft. Het is goed God te loven en zijn naam te verheerlijken door vol ontzag van zijn werken te gewagen. Aarzel niet Hem uw erkentelijkheid te betuigen.
7 Geheimen van de koning behoort men te bewaren, maar de daden van God dienen openlijk geroemd te worden. Doe het goede, dan zal geen kwaad u treffen.
8 Bidden is iets goeds als het gepaard gaat met vasten, liefdadigheid en rechtvaardigheid. Eerlijke armoede gaat boven oneerlijke rijkdom. Beter is het aalmoezen te geven dan goud op te hopen.
9 Want de aalmoes redt van de dood en reinigt van de zonde. Wie liefdadigheid en rechtvaardigheid beoefent zal het leven bezitten in overvloed.
10 Maar de zondaars doen hun eigen leven te kort.
11 Ik wil u niets verbergen. Ik heb reeds gezegd, dat men geheimen van de koning behoort te bewaren, maar dat Gods werken openlijk dienen geroemd te worden.
12 Nu dan: toen u bad, u en uw schoondochter Sara, heb ik uw gebed onder de aandacht van de Heilige gebracht. Ik was het ook die toen u de doden begroef, u nabij was.
13 Ook toen u zonder dralen opstond en uw maaltijd liet staan om een dode te begraven, is die goede daad me niet ontgaan, maar was ik bij u.
14 En daarom heeft God me gezonden om u te genezen, evenals uw schoondochter Sara.
15 Ik ben Rafaƫl, een van de zeven heilige engelen die de gebeden van de heiligen opdragen en toegang hebben tot voor de heerlijke troon van de Heilige.'
16 Toen ontstelden Tobit en Tobias hevig en vol vrees wierpen zij zich ter aarde.
17 Maar hij zei hun: 'Vrees niet, u is vrede beschoren. Loof dus God in eeuwigheid.
18 Want dat ik gekomen ben is geen gunst van mij geweest, maar was de wil van God. Loof Hem daarom in eeuwigheid.
19 Al die tijd dat ik voor u zichtbaar was, at en dronk ik niet; het was slechts schijn wat u zag.
20 Welaan, loof God, want ik stijg op naar Hem die mij gezonden heeft. Stel alles wat is voorgevallen te boek.'
21 Toen zij zich weer oprichtten, zagen ze hem niet meer.
22 Zij loofden de grote en wonderbare werken van God, wiens engel hun verschenen was.