Zoeken in Judit 9
Judit 9
1
Judit strooide as op haar hoofd, ontkleedde zich tot op haar rouwkleed en wierp zich ter aarde. Terwijl in Jeruzalem in de tempel het avondoffer werd opgedragen, riep Judit met luide stem tot de Heer:
2
'Heer God van mijn vader Simeon, gij hebt mijn vader een zwaard ter hand gesteld om wraak te nemen op de vreemdelingen die de gordel van een maagd losmaakten om haar te bezoedelen, haar dijen ontblootten om haar te onteren en haar schoot ontwijdden om haar te beschamen. Ofschoon Gij verboden had zoiets te doen, hebben zij dat toch gedaan.
3
En daarom hebt Gij hun aanvoerders overgeleverd aan de dood en hun bed, dat zich schaamde over hun bedrog, hebt Gij door bedrog in bloed gedrenkt. Gij hebt gedood de slaven tezamen met de heren, de heren op hun troon.
4
Hun vrouwen hebt Ge aan uw geliefde zonen als buit gegeven, hun dochters aan hen uitgeleverd en heel hun bezit onder hen verdeeld, daar zij brandden van ijver voor U, de ontering van hun bloed verfoeiden en U te hulp riepen. O God, mijn God, verhoor ook mij, een weduwe.
5
Gij toch zijt het die dat alles bewerkt hebt, alsook wat eraan voorafging en wat erop volgde. Wat vandaag is en morgen komt, hebt Gij beraamd; geschied is wat Gij in de geest had.
6
De dingen waartoe Gij besluit dienen zich aan en zeggen: hier zijn we. Want al uw wegen hebt Gij reeds gebaand en wat Ge beslist hebt Ge reeds voorzien.
7
Zie, de Assyriërs zetten een hoge borst op vanwege hun legermacht, zij snoeven op hun paarden en ruiters, gaan prat op de sterke arm van hun voetvolk en verlaten zich op schild en speer, op boog en slinger, en ze weten niet dat Gij de Heer zijt die alle oorlogstuig kan vernietigen.
8
De Heer is uw naam: verpletter dan met uw macht hun leger, breek in uw toorn hun kracht. Zij zijn immers van plan uw heiligdom te ontwijden, de tent te bezoedelen waarin uw heerlijke naam woont en met geweld de horens van uw altaar af te slaan.
9
Straf hun overmoed, stort uw gramschap uit over hun hoofd, schenk aan mijn hand de kracht die ik, weduwe, nodig heb om mijn plan uit te voeren.
10
Dood door het bedrog van mijn lippen de slaaf samen met zijn heer, de heer samen met zijn knecht. Verbrijzel hun trots door de hand van een vrouw.
11
Want uw kracht niet in een groot aantal en niet op geweldenaars steunt uw heerschappij, maar Gij zijt de God van de vernederden, de hulp van de geringen, de stut van de zwakken, de beschermer van de miskenden, de redder van de wanhopigen.
12
God van mijn vader, God van het erfdeel van Israël, gebieder van hemel en aarde, schepper van de wateren, koning van heel uw schepping, verhoor mijn smeekbede.
13
Laat mijn bedrieglijk woord als een bloedige gesel neerkomen op hen die gruwelijke plannen smeedden tegen uw verbond, uw heilige woning, de berg van Sion en het huis dat uw zonen bezitten.
14
Moge heel uw volk en alle stammen ondervinden dat Gij God zijt, de God van alle macht en sterkte, want er is geen ander die het geslacht Israël beschermt dan Gij.'