Zoeken in Ester 13
Ester 13
1
Dit is de tekst van de brief: 'Artaxerxes, de grote koning, schrijft als volgt aan de bestuurders van de honderzevenentwintig provincies, van Indië tot Ethiopië, en aan de onder hen gestelde plaatselijke bestuurders:
2
Ik, die regeer over vele volken en de gehele wereld beheers, had mij voorgenomen - en dat niet omdat ik mij door machtswellust liet meeslepen, maar omdat ik altijd redelijk en welwillend te werk wilde gaan - mijn onderdanen onder alle omstandigheden een ongestoord bestaan te verzekeren en de door alle mensen verlangde vrede opnieuw te bevestigen, zodat mijn koninkrijk veilig bereisd kan worden, van grens tot grens.
3
Welnu, toen ik mijn raadslieden vroeg, hoe dit verwezenlijkt kon worden, heeft Haman, die bij ons uitmunt door zijn bezonnen oordeel, die zich steeds even toegewijd en zo de tweede plaats in het koninkrijk heeft gekregen,
4
ons onder het oog gebracht, dat zich onder alle stammen van de wereld een kwaadwillig volk verspreid heeft, dat door zijn wetten tegenover elk ander volk staat en de verordeningen van de koning doorlopend met minachting bejegent, met het gevolg dat er afbreuk wordt gedaan aan het door ons zo onberispelijk gevoerde beleid.
5
Wij hebben inderdaad vastgesteld, dat dit volk, en alleen dit volk, voortdurend met iedereen op gespannen voet staat, zich apart houdt door volgens vreemde wetten te leven, afkerig is van ons bestuur en de zwaarste misdaden bedrijft, zodat ons koninkrijk niet tot stabiliteit kan geraken.
6
Wij hebben derhalve verordend, dat degenen die u nader worden aangeduid in het schrijven van Haman, onze gevolmachtigde in bestuurszaken en onze tweede vader, dat zij allen, met vrouwen en kinderen, volledig worden uitgeroeid door het zwaard van hun vijanden, zonder enig mededogen en zonder pardon, op de veertiende dag van de twaalfde maand, de maand Adar, van het lopende jaar.
7
Zo zullen zij, die kwaadwilligen, vroeger en nu, op een dag naar de onderwereld gejaagd worden; dat zal ons voor de toekomst een altijd stabiel en ongestoord bestuur verzekeren.'
8
En Mordekai wendde zich smekend tot de Heer; al de werken van de heer indachtig bad hij:
9
Heer, Heer, Gij koning die over alles heerst: aan uw macht is alles onderworpen en als Gij Israël wilt redden, is er niemand die U weerstreeft;
10
Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt en alwat er onder de hemel te bewonderen valt;
11
Gij zijt Heer over allen en er is niemand die zich tegen U, de Heer, verzetten zal.
12
Gij doorziet alles; Gij weet, Heer, dat ik niet uit hoogmoed handelde, niet uit verwatenheid en niet uit eerzucht, toen ik voor die verwaten Haman niet op de knieën viel.
13
Ik had immers de zolen van zijn voeten graag gekust, als ik daarmee Israël had kunnen redden.
14
Als ik zo gehandeld heb, dan was dat veeleer om een mens niet hoger te eren dan God. Ik wil voor niemand knielen dan voor U, die mijn Heer zijt, en het is dus geen hoogmoed wanneer ik zo handel.
15
Welaan dan, Heer, God, koning, God van Abraham, spaar uw volk, want ze loeren op onze ondergang en hebben er hun zinnen op gezet om ons, uw erfdeel van oudsher te vernietigen.
16
Veronachtzaam uw eigendom niet, dat Gij U uit Egypte hebt vrijgekocht.
17
Verhoor mijn gebed, erbarm U over uw erfgoed en doe onze droefheid in vreugde verkeren. Laat ons leven, Heer, om de lof van uw naam te zingen en sluit niet de mond van hen die U prijzen.
18
En heel Israël riep uit alle macht, want zij zagen hun dood vlak voor zich.