Zoeken in 1 Makkabeeën 5
1 Makkabeeën 5
1
Toen de heidenen rondom hoorden, dat het brandofferaltaar herbouwd en de tempel in zijn vroegere staat hersteld was, ontstaken ze in hevige toorn en
2
besloten de nakomelingen van Jakob die onder hen woonden uit te roeien; reeds sloegen ze de hand aan hen om hen te vernietigen.
3
Daarom trok Judas ten strijde tegen de zonen van Esau in Idumea, die de Israëlieten in Akrabattene belaagden. Hij bracht hen een zware nederlaag toe, beknotte hun macht en plunderde hen uit.
4
Vervolgens keerde hij zich tegen de zonen van Bajan, die in hun laagheid een valstrik en een struikelblok voor het volk waren en vanuit hinderlagen langs de wegen de joden overvielen.
5
Zij moesten zich voor Judas in hun torens terugtrekken; hij sloeg er het beleg om, sprak de banvloek over hen uit en stak de torens, met allen die erin waren, in brand.
6
Daarna trok hij naar de Ammonieten, waar hij op een sterk en talrijk leger stiet, aangevoerd door Timoteüs.
7
Na tal van gevechten weken ze voor Judas en hij versloeg hen.
8
Na Jazer met de onderhorige plaatsen veroverd te hebben, keerde hij naar Judea terug.
9
Toen de heidenen in Gilead samenspanden om de Israëlieten in hun gebied uit te roeien, vluchtten die naar de vesting Datema.
10
Vandaar zonden ze naar Judas en zijn broers een brief met de volgende inhoud: De volken rondom ons spannen tegen ons samen om ons uit te roeien.
11
Zij bereiden zich voor om onder aanvoering van Timoteüs de vesting waarin wij gevlucht zijn, te veroveren.
12
Kom dus en red ons uit hun handen. Velen van ons zijn reeds gevallen.
13
Al onze broeders in het gebied van Tobia zijn ter dood gebracht, hun vrouwen, kinderen en bezittingen buit gemaakt; ongeveer duizend man heeft men daar omgebracht.
14
Men was nog niet klaar met het lezen van die brief, toen er ook uit Galilea boden in gescheurde kleren aankwamen met eenzelfde tijding:
15
Ptolemais, Tyris, Sidon en heel het niet-joodse Galilea spannen samen om ons uit te roeien.
16
Toen Judas en het volk dat hoorden, belegden ze een grote vergadering, om te beraadslagen wat ze konden doen voor hun broeders, die door de volken werden aangevallen en in nood verkeerden.
17
Judas zei tot zijn broer Simon: 'Kies mannen uit en ga je broeders in Galilea bevrijden, ik zelf zal met mijn broer Jonatan naar Gilead gaan.'
18
Jozef, de zoon van Zekarja, en Azarja, leider van het volk, liet hij met de rest van het leger in Judea om het land te beschermen.
19
Hij gaf hun dit bevel: 'U staat aan het hoofd van deze troepen, maar u mag niet de strijd aanbinden met de heidenen, zolang wij niet terug zijn.'
20
Simon kreeg drieduizend man voor de veldtocht naar Galilea, Judas achtduizend voor die naar Gilead.
21
Simon rukte dus op naar Galilea. Na een reeks van gevechten weken de heidenen voor hem
22
en hij achtervolgde ze tot aan de poort van Ptolemais. Van de heidenen sneuvelden ongeveer drieduizend man; hun uitrusting maakte hij buit.
23
De joden van Galilea en Arbakte nam hij met vrouwen, kinderen en al hun bezittingen mee en onder grote vreugde bracht hij ze naar Judea.
24
Judas Makkabai en zijn broer Jonatan staken de Jordaan over. Na een mars van drie dagen door de woestijn
25
ontmoetten zij Nabateeërs, die hen vriendelijk ontvingen en hun alles verhaalden wat hun broeders in Gilead was overkomen.
26
'Veel joden zitten ingesloten in Bosora en Bozor, in Alema, Chasfo, Maked en Karnain, stuk voor stuk sterke en grote steden;
27
ook in de overige steden van Gilead zijn er ingesloten. En er worden maatregelen getroffen om morgen de vestingen aan te vallen, in te nemen en alle joden op een en dezelfde dag om te brengen.'
28
Hierop veranderden Judas en zijn leger meteen hun plan en sloegen de weg naar de woestijn van Bosora in. Zij veroverden die stad, joegen alle mannen over de kling, maakten hun bezittingen buit en staken de stad in brand.
29
's Nachts vertrokken zij vandaar en rukten op naar de vesting.
30
Toen het licht werd zagen zij een ontelbare menigte die ladders en stormtuig aansjouwden om zich van de vesting meester te maken, terwijl ze vanuit de vesting bestookt werden.
31
Judas begreep dat de strijd reeds ontbrand was. Terwijl uit de stad luid geschreeuw en trompetgeschal ten hemel steeg,
32
zei Judas tot zijn manschappen: 'Strijdt vandaag voor uw broeders!'
33
In drie groepen vielen zij, onder trompetgeschal en het uitroepen van gebeden, de belegeraars van achteren aan.
34
Toen het leger van Timoteüs bemerkte, dat het Makkabai was, sloeg het op de vlucht. Judas bracht hun zware verliezen toe: die dag sneuvelden er van hen ongeveer achtduizend man.
35
Vandaar ging Judas naar Alema, viel het aan en veroverde het; hij doodde alle mannen, plunderde de stad en stak haar in brand.
36
Daarna trok hij verder en veroverde Chasfo, Makked, Bozor en de overige steden van Gilead.
37
Na deze gebeurtenissen bracht Timoteüs een nieuw leger op de been en sloeg zijn kamp op tegenover Rafon aan de overzijde van de beek.
38
Judas zond spionnen om het kamp te verkennen. Deze meldden hem: 'Alle volken rondom ons hebben zich bij hem aangesloten, zodat hij over een zeer groot leger beschikt;
39
ook Arabieren heeft hij als hulptroepen gehuurd. Ze hebben hun kamp opgeslagen aan de overzijde van de beek en staan klaar om tegen u op te trekken.' Judas trok ze tegemoet.
40
Toen Judas met zijn leger de beek, die vol water stond, naderde, zei Timoteüs tot zijn legeroversten: 'Als hij voor ons de beek oversteekt, zijn wij niet in staat hem het hoofd te bieden, dan is hij ons zeker de baas;
41
maar is hij bang en slaat hij aan de overzijde van de beek zijn kamp op, dan steken wij over en zijn we hem de baas.'
42
Toen Judas bij de beek gekomen was, liet hij de legerschrijvers aan de beek postvatten met dit bevel: 'Zorgt ervoor dat niemand zijn tent opslaat, maar dat allen ten strijde trekken.'
43
Judas stak als eerste naar de vijand over, gevolgd door heel het leger. De heidenen moesten voor hen wijken, wierpen hun wapens weg en vluchtten naar de tempel van Karnain.
44
Maar de joden veroverden de stad en staken de tempel met allen die erin waren in brand. Karnain werd onderworpen en was niet meer in staat zich tegen Judas te verzetten.
45
Judas bracht alle Israëlieten die in Gilead woonden, van hoog tot laag, met hun vrouwen, kinderen en bezittingen bijeen en trok met heel die menigte naar het land van Juda.
46
Zo bereikten ze Efron, een grote en zwaar versterkte stad; de weg liep door de stad heen en het was niet mogelijk om er links of rechts langs te trekken.
47
De inwoners van de stad sloten hen buiten en blokkeerden de poorten met stenen.
48
Judas maakte hun zijn vreedzame bedoelingen kenbaar: 'Wij willen door uw gebied trekken om naar ons land te gaan; niemand zal u enig kwaad doen, wij willen alleen maar vrije doortocht.' Maar men weigerde de poorten voor hem te openen.
49
Toen liet Judas in zijn leger afkondigen dat ieder halt moest houden op de plaats waar hij zich bevond.
50
Daarna ging zijn leger tot de aanval over en bestookte de stad heel die dag en heel die nacht, waarna ze zich overgaf.
51
Alle mannen joeg Judas over de kling, hij maakte de stad met de grond gelijk en trok met de buit over de lijken door de stad heen.
52
Daarna staken ze de Jordaan over naar de grote vlakte van Bet-san.
53
Intussen zorgde Judas ervoor, dat de achterblijvers weer bij de groep kwamen en gedurende de hele tocht moedigde hij het volk aan. Na hun aankomst in het land van Juda
54
bestegen ze vol vreugde en blijdschap de berg Sion en droegen er brandoffers op, omdat er niemand van hen was gesneuveld, maar allen behouden waren teruggekeerd.
55
In de tijd dat Judas en Jonatan in Gilead waren en zijn broer Simon in Galilea was ter hoogte van Ptolemais,
56
hoorden de legeroversten Jozef, de zoon van Zekarja, en Azarja, van hun heldendaden en gevechten.
57
Ze zeiden tegen elkaar: 'Laten ook wij ons roem verwerven door te gaan strijden tegen de heidenen rondom ons.'
58
Zij riepen hun leger op en trokken naar Jamnia.
59
Gorgias deed met zijn mannen een uitval uit de stad en bond de strijd met hen aan.
60
Jozef en Azarja werden verslagen en achtervolgd tot aan de grens van Judea. Die dag sneuvelden er van de Israëlieten ongeveer tweeduizend man.
61
Deze zware nederlaag trof het volk, omdat ze niet naar Judas en zijn broers hadden geluisterd, maar van heldendaden hadden gedroomd.
62
Zij behoorden nu eenmaal niet tot het geslacht van die mannen, aan wie het gegeven was de bevrijding van Israël te bewerken.
63
Judas, een kerel uit een stuk, en zijn broers stonden in zeer hoog aanzien bij heel Israël en zelfs bij alle volken waar hun naam maar bekend was;
64
van alle kanten kwam men ze gelukwensen.
65
Judas trok met zijn broers naar het zuiden om tegen de zonen van Esau te strijden; hij veroverde Hebron en de onderhorige plaatsen, slechtte de vestingwerken en stak de torens rondom de stad in brand.
66
Hij brak op en trok door Marisa naar het land der Filistijnen.
67
Die dag sneuvelden er in een gevecht enige priesters, die zich door heldendaden wilden onderscheiden en daarom ondoordacht ten strijde waren getrokken.
68
Vervolgens boog Judas af naar Azotus in het land der Filistijnen, vernielde er de altaren, verbrandde er de afgodsbeelden, plunderde de steden en keerde naar het land van Juda terug.