Zoeken in 1 Makkabeeën 8
1 Makkabeeën 8
1
Judas had van de Romeinen horen zeggen, dat ze machtig waren en welwillend jegens allen die toenadering zochten en dat ze vriendschap sloten met allen die zich tot hen wendden.
2
Dat ze machtig waren bleek uit wat men hem verhaalde over hun oorlogen en heldendaden in het gebied van de Galliërs; hoe ze hen hadden overwonnen en schatplichtig gemaakt;
3
over hun verrichtingen in Spanje om zich meester te maken van de goud - en zilvermijnen in dat land;
4
hoe zij heel dat gebied, ondanks de zeer grote afstand, door hun beleid en volharding in hun macht hadden gekregen. Koningen die van het einde der aarde tegen de Romeinen waren opgetrokken, hadden ze verslagen en hun zware verliezen toegebracht, terwijl de overigen hun jaarlijks schatting moesten betalen.
5
Ze hadden Filippus, Perseus, de koning van de Kittiërs, en anderen die tegen hen waren opgestaan, in een oorlog verslagen en onderworpen.
6
Zelfs Antiochus de Grote, de koning van Azië, die met honderdtwintig olifanten en met ruiters, strijdwagens en zeer veel voetvolk tegen hen ten strijde waren getrokken, was door hen verslagen.
7
Zij hadden hem levend gevangen genomen en hem en zijn troonopvolgers verplicht een hoge schatting te betalen, gijzelaars te geven en enige van zijn beste provincies af te staan,
8
met name Indië, Medië, Lydië; zij hadden die gebieden weer overgedragen aan koning Eumenes.
9
Toen het plan van de Grieken om de Romeinen uit te roeien,
10
hun ter ore was gekomen, hadden ze een enkele veldheer op de Grieken afgestuurd om met hen de strijd aan te binden: veel Grieken sneuvelden, hun vrouwen en kinderen werden gevangen weggevoerd, hun bezittingen geplunderd, hun land in bezit genomen, hun vestingen ontmanteld en het volk werd onderworpen; het is onderworpen gebleven tot op de dag van vandaag.
11
Ook de overige koninkrijken en eilanden, die zich ooit tegen de Romeinen hadden verzet, hadden ze vernietigd en onderworpen.
12
Maar met hun vrienden en met degenen die zich op hen verlieten, onderhielden ze vriendschappelijke betrekkingen. Ze heersten over koningen dichtbij en veraf; alleen al het horen van hun naam boezemde ontzag in.
13
Degenen die zij willen helpen om koning te worden, worden koning, maar ook naar believen zetten zij koningen af. Hoewel ze dus zeer machtig waren geworden,
14
had toch niemand van hen zich de diadeem opgezet of in purper gestoken om daardoor in aanzien te stijgen.
15
Zij hadden een raadhuis gebouwd en daar vergaderden dagelijks driehonderdtwintig man, steeds bezig met de vraag hoe zij het welzijn van het volk konden bevorderen.
16
Elk jaar vertrouwden zij het bestuur en beheer van heel hun gebied toe aan een man, aan wie allen gehoorzaamden zonder nijd of afgunst.
17
Judas koos nu Eupolemus uit, de zoon van Johannes uit het geslacht van Hakkos, en Jason, de zoon van Eleazar, en zond hen naar Rome om met de Romeinen vriendschap te sluiten en een bondgenootschap aan te gaan,
18
en zodoende te bereiken, dat zij de joden het juk van de Grieken van de schouders zouden nemen, want het moest de Romeinen duidelijk zijn dat die Israël knechtten.
19
Zij vertrokken dus en kwamen na een zeer lange reis in Rome aan. Daar legden ze voor de senaat de volgende verklaring af:
20
'Judas, ook Makkabai genoemd, zijn broers en het volk der joden hebben ons tot u gezonden, om met u een verbond te sluiten en vriendschapsbetrekkingen aan te knopen, om opgenomen te worden onder uw bondgenoten en vrienden.'
21
Dat verzoek werd welwillend ontvangen.
22
Hier volgt een afschrift van de brief, die ze op bronzen platen lieten graveren en naar Jeruzalem zonden als een gedenkteken van de vriendschapsbetrekkingen en het bondgenootschap:
23
'Aan de Romeinen en het volk van de joden te land en ter zee in eeuwigheid heil! Mogen zwaard en vijand ver van hen blijven!
24
Als Rome of een van zijn bondgenoten, waar ook binnen zijn machtssfeer, het eerst in oorlog geraakt,
25
dan zal het volk der joden naarmate de omstandigheden zulks van hen vorderen, vastbesloten aan de zijde van Rome strijden.
26
Aan de vijanden zal het geen voedsel, wapens, geld of schepen geven of ter beschikking stellen. Aldus heeft Rome besloten. Het zal zijn verplichtingen nakomen zonder tegenprestatie.
27
Van hun kant zullen de Romeinen, als het volk der joden het eerst in oorlog geraakt, bereidwillig aan hun zijde strijden naarmate de omstandigheden dat van hen vorderen.
28
Aan de vijanden zullen zij geen voedsel, wapens, geld of schepen verstrekken. Aldus heeft Rome besloten. Het zal deze verplichting zonder bedrog nakomen.
29
Volgens deze termen hebben de Romeinen met het volk van de joden een verbond gesloten.
30
Zou in de toekomst een van beide partijen iets willen toevoegen of weglaten, dan zal, als zulks met goedvinden van de andere partij geschiedt, de toevoeging of de weglating kracht van wet bezitten.
31
Wij hebben koning Demetrius, naar aanleiding van het onrecht dat hij de joden aandoet, het volgende geschreven: Waarom legt u de joden, die onze vrienden en bondgenoten zijn, zulk een zwaar juk op?
32
Als zij opnieuw klachten tegen u inbrengen, zullen wij hun recht verschaffen en u te land en ter zee bestrijden.'