Zoeken in Job 17
Job 17
1
Ik ben gebroken, mijn leven is voorbij, ik wacht slechts op mijn graf.
2
De pas naar de onderwereld doemt voor mij op, daar zie ik de moerassen!
3
Geef me toch een verdediger, wie wil nog voor mij instaan?
4
Ge laat toch hen niet winnen die Gijzelf met domheid slaat?
5
Wie zijn vriend aanklaagt worde met de dood betaald, en zelfs zijn kinderen verkwijnen.
6
Mijn naam is een spotnaam bij iedereen, een schande voor alle mensen.
7
Mijn ogen zijn dof van verdriet, mijn gestalte verschraalt tot een schim.
8
De rechtvaardige distantiƫert zich van mijn geval, zet zich af, in zijn onschuld, tegen zo'n goddeloze;
9
in zijn eigen straatje bijt hij zich vast en ziet geen andere weg, met de beste wil niet.
10
Kom, begin maar weer van voren af aan, van jullie valt geen zinnig woord te verwachten.
11
Voor mij is plannen maken voorbij, al mijn energie is gebroken
12
maar zij: nacht noemen ze dag, en ondanks de wolken zien zij de zon.
13
Als de onderwereld het mij toegewezen huis is, mijn bed daar opgemaakt staat,
14
als ik het graf van mijn vader moet noemen, de wormen groeten als moeder en zus,
15
waar is dan nog uitzicht voor mij, wie kan het ontdekken?
16
Daalt het soms in een omarming omkneld samen met mij af in de onderwereld?