Categorie:
Boek:

Psalmen 14

1 Voor de koorleider. Van David. De dwaas zegt bij zichzelf: 'welneen! er is geen God!' Stuitend, verfoeilijk kwaad wordt overal begaan: geen mens handelt oprecht.
2 God, uit zijn hemel, ziet op Adams kinderen neer, speurend of er soms is een sterveling met verstand, een die nog vraagt naar God.
3 Doch allen zwerven af, verdorven met elkaar! Geen mens handelt oprecht: geen enkele. Geen een.
4 Weten zij dan van niets, de stichters van dit kwaad, uitvreters van mijn volk? Dat vindt zijn brood gereed en kent Gods naam niet meer!
5 Totdat de schrik hen slaat: God staat zijn vromen bij.
6 Al uw boos overleg tegen de arme faalt: zijn toevlucht is de Heer.
7 O, dat toch Israëls heil uit Sion dagen mocht! Het komt: als God de keer, de keer brengt voor zijn volk en Jakob juichen mag, Israël feest zal vieren!