Categorie:
Boek:

Psalmen 56

1 Voor de koorleider. Op de Griekse wijze van' verre eilanden'. Van David. Een lied van bewaring. Toen de Filistijnen hem in Gat vasthielden.
2 Wees mij genadig, God, waar mensen op mij jagen, vijandig dag aan dag mij drijven in het nauw.
3 Zij maken op mij jacht mij dag aan dag belagend; hun overmacht bestookt mij van hun hoogten uit.
4 Toch, in mijn bangste uur, blijf ik op u vertrouwen:
5 in God, wiens woord ik loof, in God vind ik mijn rust; en ik mag onbevreesd zijn: wat kan een mens mij doen?
6 Dag aan dag weten zij mijn woorden te verdraaien; hun duister overleg is tegen mij gericht;
7 nooit laten zij mij rust, zij spieden, zij bewaken de schreden die ik zet: zij schaduwen mij steeds.
8 Zouden zij met hun list uiteindelijk nog ontkomen? Sla Gij hun benden thans o God, in gramschap neer.
9 Hoe vaak ik balling was? Gij slechts hebt het geboekstaafd. Teken mijn tranen op: slechts Gij kent hun getal.
10 Vast deinst de vijand af het uur dat ik U aanroep; dit is mijn zekerheid: God is mijn bondgenoot.
11 In God, wiens woord ik loof, Jahwe, wiens woord ik loof,
12 in God vind ik mijn vastheid, hoef niet bevreesd te wezen: wat kan een mens mij doen?
13 God, mijn geloften aan U zijn nog oningelost: ik mag U thans betalen het offer van mijn dank;
14 Gij die gevrijwaard hebt mijn leven voor de dood, mijn voet voor aanstoot. - Zo wandel ik voor Gods aanschijn in licht dat leven is.