Categorie:
Boek:

Psalmen 101

1 Van David. Een psalm. Thans een lied van verbondstrouw en recht; U ter ere, Heer, wil ik het zingen:
2 ik wil trachten naar eerlijke wandel, - wanneer zult Gij komen tot mij? - Ik verkeer in oprechtheid des harten in het binnenvertrek van mijn huis,
3 zal nimmer voor ogen gedogen enig ding dat geen daglicht kan zien; het doen der afvalligen haat ik, op mij heeft het geen vat.
4 En arglist laat ik niet tot mij toe, van laagheid wil ik niet weten;
5 een die heimelijk zijn naaste belastert, ik zal hem doen zwijgen voorgoed. Laatdunkende blikken, verbeelding, ik duld het niet om mij heen.
6 Want mijn ogen blijven gericht op de waarheidsgetrouwen in den lande, dat zij zich zetten rondom mij: de man die eerlijk zijn weg gaat, hem kies tot mijn dienaar ik uit.
7 Binnen mijn huis vindt geen verblijf wie handelt in laffe onoprechtheid, en iemand die leugens verkondigt kan niet voor mijn ogen bestaan.
8 Elke morgen maak ik korte metten met wie niet deugen in dit land: dat ik delg uit de stad van Jahwe elkeen die handelt ten kwade.