Zoeken in Wijsheid van Jezus Sirach 12

Wijsheid van Jezus Sirach 12

1 Als gij goed doet, weet dan aan wie, en gij zult dank krijgen voor uw goedheid.
2 Doe goed aan een vroom man; het zal u vergolden worden, zo niet door hemzelf, dan door de Allerhoogste.
3 Hem die de zondaar goed doet, gaat het niet goed, want hij heeft zeker geen gerechtigheid beoefend.
4 Geef aan een vrome man en help de zondaar niet.
5 Doe goed aan wie nederig is en geef niet aan de onvrome! Geef hem geen wapen in de hand waarmee hij u de baas kan worden. Want het kwaad dat gij zult ondervinden zal dubbel zo groot zijn als al het goed dat gij hem gedaan hebt.
6 Ook de Allerhoogste immers verfoeit de zondaars en Hij straft de onvromen.
7 Geef aan een goed mens en help de zondaar niet.
8 In voorspoed weet men niet, wie zijn vriend is, in tegenspoed blijft de vijand niet verborgen.
9 Gaat het iemand goed, dan hebben zijn vijanden hartzeer, gaat het hem slecht, dan neemt ook zijn vriend de wijk.
10 Vertrouw uw vijand niet, nooit van uw leven, want zoals koper groen wordt zo komt bij hem de kwaadaardigheid te voorschijn.
11 Ook als hij zich vernedert en ineengedoken loopt, moet ge u in acht nemen en voor hem oppassen. Dan zult ge zijn als iemand, die een spiegel gepolijst heeft, maar goed weet dat hij steeds weer uitslaat.
12 Laat hem niet naast u staan, want hij brengt u ten val en hij neemt uw plaats in. Laat hem niet aan uw rechterhand zitten, want hij zou op uw zetel uit zijn, en gij zoudt te laat mijn vermaan begrijpen en dan diep getroffen zijn door mijn woorden.
13 Wie heeft er meelij met een bezweerder die door een slang gebeten wordt en met al degenen die te dicht bij wilde dieren komen?
14 Datzelfde geldt ook voor iemand die met een zondaar omgaat en een smet van diens zonden meekrijgt.
15 Een tijdlang zal hij bij u blijven, maar als het met u misloopt, houdt hij geen stand.
16 De lippen van de vijand zijn honingzoet, maar zijn hart zint erop u in een kuil te laten tuimelen. De ogen van uw vijand staan vol tranen, maar wanneer hij de kans krijgt, is hij met geen bloed te verzadigen.
17 Treft u een ongeluk, dan vindt gij hem naast u, als om te helpen, maar hij komt om u de voet te lichten.
18 Dan schudt hij zijn hoofd, dan klapt hij in zijn handen en onder veel gefluister trekt hij een ander gezicht.