Categorie:
Boek:

Wijsheid 18

1 Over uw heiligen echter straalde het klaarste licht. De anderen, die wel hun stemmen hoorden, maar hun gedaanten niet zagen, prezen hen gelukkig omdat zij niet hetzelfde ondergaan hadden.
2 Zij waren ook dankbaar, dat ze niet geschaad werden door degenen die door hen onrechtvaardig behandeld waren, en ze vroegen vergiffenis voor hun vijandig gedrag.
3 Daartegenover hebt Gij een vlammende vuurzuil gegeven als gids op een onbekende weg, als een onschadelijke zon op een roemvolle tocht.
4 Die anderen immers verdienden het, van het licht te worden beroofd en te worden opgesloten in de kerker van de duisternis, omdat zij uw zonen in een kerker hadden opgesloten, door wie het onvergankelijke licht van de wet aan de wereld moest worden geschonken.
5 Toen zij besloten hadden de kinderen van de heiligen te doden en toen dat ene kind te vondeling gelegd was en gered, hebt Gij tot hun straf een menigte van hun kinderen weggenomen en henzelf, allen tegelijk, door een vloed van water omgebracht.
6 Die nacht was onze vaderen te voren bekend gemaakt, opdat zij, zeker wetend op welke eden zij vertrouwden, vol vreugde zouden zijn.
7 Wat door uw volk verwacht werd was: redding voor de rechtvaardigen, ondergang voor de vijanden.
8 Want datgene waarmee Gij de tegenstanders gestraft hebt, daarmee hebt Gij roem verleend aan ons, de door U geroepenen.
9 In het verborgene immers brachten de heilige zonen der vromen hun offer en zij aanvaardden eendrachtig de goddelijke wet, dat de heiligen gelijkelijk zouden delen in dezelfde goede dingen en dezelfde gevaren; vooraf zongen zij reeds de lofzangen van hun vaderen.
10 Daartegenin weerklonk het wanluidend geschreeuw van de vijanden en was overal de jammerklacht te horen om de betreurde kinderen.
11 Door dezelfde straf werden de slaaf en de heer getuchtigd en de man uit het volk onderging hetzelfde lot als de koning.
12 Allen samen hadden zij door een zelfde soort dood ontelbare lijken; en zelfs om die te begraven waren de levenden niet talrijk genoeg, want in een oogwenk was hun kostbaarste nageslacht te gronde gegaan.
13 Zij die vanwege hun toverkunsten volkomen ongelovig waren gebleven, erkenden bij de ondergang van hun eerstgeborenen, dat dit volk de zoon van God was.
14 Want terwijl een diepe stilte alles omgaf en de nacht in zijn snelle loop halverwege was gekomen.
15 kwam uw alvermogend woord van zijn koningstroon in de hemel en sprong hij als een grimmig krijgsman midden in het onzalige land.
16 Hij droeg een scherp zwaard, uw ondubbelzinnig bevel; hij stelde zich op en verspreidde overal de dood; hij raakte de hemel, terwijl hij op de aarde stond.
17 En meteen brachten toen vreselijke droomgezichten hen in verwarring en onverwachte angsten overvielen hen.
18 Halfdood stortten zij neer, de een hier, de ander daar, en maakten bekend, waarom zij stierven.
19 Dat was hun namelijk tevoren onthuld door de dromen die hen hadden verbijsterd, opdat zij niet zouden omkomen zonder te weten, waarom zij zo zwaar getroffen werden.
20 Maar ook de rechtvaardigen werden door een beproeving van de dood overvallen en in de woestijn werd de menigte geteisterd, maar de toorn hield niet lang aan;
21 want een onberispelijk man sprong ijlings voor hen in de bres, uitgerust met de wapenen van zijn eigen bediening. gebed en verzoenend wierookoffer. Hij weerstond de gramschap en maakte een eind aan het onheil, tonend dat hij uw dienaar was.
22 En hij zegevierde over het onheil niet met lichaamskracht en niet met wapengeweld, maar met zijn woord bedwong hij degene die de straf voltrok, door de eden, aan de vaderen gezworen, en de verbonden in herinnering te brengen.
23 Toen immers de doden reeds bij hopen op elkander lagen, ging hij in het midden staan, stuitte de toorn en sneed de weg af naar de levenden;
24 want op zijn mantel stond de hele wereld en de roem der vaderen op vier rijen gesneden stenen en uw majesteit op het diadeem van zijn hoofd.
25 Daarvoor week de verdelger, daarvoor was hij beducht: alleen een proeve van de toorn was al voldoende.