Zoeken in Wijsheid van Jezus Sirach 14
Wijsheid van Jezus Sirach 14
1
Gelukkig de man, die met zijn mond niet misdaan heeft en niet wordt geplaagd door wroeging over zijn zonden.
2
Gelukkig de man, die door zijn gemoed niet wordt veroordeeld en die zijn hoop niet heeft verloren.
3
Een krententeller heeft niets aan zijn rijkdom, en wat moet een gierigaard met geld?
4
Wie zo spaart dat hij zichzelf tekort doet, vergaart voor anderen, en van zijn goederen vieren vreemden feest.
5
Wie slecht is voor zichzelf, voor wie zal hij goed zijn? Hij geniet niet eens van zijn eigen bezit.
6
Niemand is slechter dan hij, die zichzelf gierig behandelt: hij betaalt zelf het loon voor zijn slechtheid.
7
Als hij goed doet, doet hij het onbedoeld en uiteindelijk verraadt hij toch zijn boosheid.
8
Slecht is de man met het hebzuchtige oog, die zijn gezicht afwendt en zich om de mensen niet bekommert.
9
Het oog van de hebzuchtige is niet voldaan met zijn aandeel en zijn ongerechtig oog mergelt hem uit.
10
Het ongerechtig oog is karig met het brood; zo'n mens zit misdeeld aan zijn eigen tafel.
11
Mijn zoon, als gij iets bezit, bedien u ervan en doe uzelf tegoed, zoveel als gij kunt.
12
Bedenk, dat de dood niet draalt en dat het verdrag met het dodenrijk u niet getoond is.
13
Voordat gij doodgaat, moet gij uw vriend goed doen en met uitgestrekte hand aan hem geven.
14
Laat een gelukkige dag u niet ontsnappen en zorg, dat uw deel van het geluk u niet voorbijgaat,
15
Zult gij uw bezit niet aan een ander nalaten en zal de vrucht van uw zwoegen niet worden verloot?
16
Geef en neem en doe u te goed, want in het dodenrijk is geen genoegen meer te vinden.
17
Alwat leeft verslijt als een kleed en vanouds geldt de beschikking: gij moet sterven.
18
Zoals met het loof aan een tierige boom - hij laat zijn bladeren vallen en weer andere groeien - zo gaat het met de mensen van vlees en bloed: het ene geslacht gaat dood, het andere wordt geboren.
19
Ieder werk wordt voos en vergaat en met het werk verdwijnt ook de maker.
20
Gelukkig de man die zich op de wijsheid toelegt en die erop uit is inzicht te krijgen,
21
de man, die de wegen der wijsheid in zijn hart overdenkt en haar verborgenheden tracht te ontdekken,
22
die op weg gaat en haar als een speurder nazit en op de loer ligt waar zij ingaat,
23
die door haar ramen spiedt en aan haar deuren staat te luisteren,
24
die zich neerlaat dicht bij haar woning en zijn tentpin slaat in haar muren,
25
die zijn tent vlak naast haar opzet en zijn intrek neemt op een plek waar het goed is.
26
Hij plaatst zijn kinderen onder haar beschutting en hij woont onder haar takken.
27
Door haar wordt hij tegen de hitte beschut en onder haar luister vindt hij rust.