Zoeken in Wijsheid van Jezus Sirach 41

Wijsheid van Jezus Sirach 41

1 O dood, hoe bitter is de gedachte aan u voor de mens die in vrede leeft te midden van zijn bezittingen, voor de onbekommerde, wie het in alles wel gaat en die nog de kracht heeft van lekker eten te genieten.
2 O dood, het is goed als gij verordend wordt over een mens die gebrek lijdt, die zijn krachten ziet slinken, over een afgeleefde mens, altijd door vrees geplaagd, ontmoedigd en niets meer verwachtend.
3 Vrees niet, als de dood over u verordend wordt: denk aan hen die u zijn voorgegaan en aan hen die na u komen.
4 De Heer heeft het zo verordend over alwat leeft. Waarom weigert gij wat de Hoogste behaagt? Of gij tien, honderd of duizend jaar geleefd hebt, in het dodenrijk kunt gij u niet beklagen over uw levensduur.
5 Verfoeilijk zijn de kinderen der zondaars: zij verkeren in de kringen der onvromen.
6 Het erfdeel van de kinderen der zondaars gaat verloren en op hun nageslacht rust blijvende schande.
7 Kinderen verwijten het een onvrome vader, dat zij om hem gehoond worden.
8 Wee u, onvrome mannen, die de wet van de Allerhoogste verlaat.
9 Als gij talrijk wordt, loopt het uit op verderf, als gij verwekt, dan komt er gejammer van, als gij struikelt, dan is er geen eind aan de vreugde, en gij sterft, dan wordt gij vervloekt.
10 Alwat uit de leegte komt, keert naar de leegte terug; zo komen de onvromen van niet tot niet.
11 Een zucht is het lichaam van de mens, maar de naam van de vrome wordt niet uitgewist.
12 Pas op voor uw naam, want die is duurzamer dan duizend grote kluizen vol goud.
13 Van een goed leven zijn de dagen telbaar, maar een goede naam duurt ontelbare dagen.
14 Brengt in praktijk wat gij geleerd hebt, mijn zoon, in alle vrede. Verborgen wijsheid en een onzichtbare schat, wat hebben die voor nut?
15 Beter een man die zijn dwaasheid verbergt dan een man die zijn wijsheid verbergt.
16 Gij moet u schamen voor de dingen die ik ga opnoemen, want het is niet passend, u voor alles te schamen en niet iedere schaamte is aanbevelenswaardig.
17 Schaam u tegenover uw vader en moeder voor ontucht, tegenover een regeerder en een machthebber voor leugen,
18 tegenover een rechter en een overheidspersoon voor wangedrag, tegenover de gemeente en het volk voor rebellie, tegenover een compagnon en een vriend voor onrecht,
19 tegenover uw woonplaats voor diefstal. Schaam u tegenover de waarheid van God en tegenover het verbond, en schaam u ervoor, bij de maaltijd op uw elleboog te leunen, te schelden bij het nemen en geven,
20 te zwijgen tegenover het die u groeten, te kijken naar een lichtekooi,
21 uw gezicht af te wenden van een bloedverwant, hem zijn aandeel of geschenk af te nemen, aandacht te geven aan een gehuwde vrouw,
22 al te vertrouwelijk om te gaan met uw slavin - nader haar bed niet! - tegenover vrienden scheldwoorden te gebruiken en scheld niet, als gij iets gegeven hebt!