Categorie:
Boek:

Judit 4

1 De Israëlieten in Judea hoorden hoe Holofernes, de opperbevelhebber van Nebukadnessar, de koning van Assyrië, tegen de volken was opgetreden en hoe hij al hun heiligdommen geplunderd had en aan de vernietiging prijsgegeven.
2 Ze werden door een grote, een zeer grote vrees voor hem bevangen en een hevige verontrusting over Jeruzalem en de tempel van de Heer hun God maakte zich van hen meester.
3 Nog niet lang teruggekeerd uit de ballingschap, had het joodse volk zich ternauwernood weer in het land gevestigd; het tempelvaatwerk, het brandofferaltaar en de tempel waren eerst sinds kort opnieuw gewijd.
4 Daarom zonden ze boden naar het gebied van Samaria, Kona, Bet-choron, Belmain en Jericho, alsook naar Choba, Esora en het dal van Salem.
5 Men liet de toppen van de hoge bergen bezetten, omwalde de dorpen in het bergland en legde met het oog op de oorlog grote voedselvoorraden aan. De velden waren pas afgeoogst.
6 Joakim, die op dat ogenblik in Jeruzalem hogepriester was, richtte een schrijven aan de inwoners van Betulia en Betomestaim, dat aan de rand van de vlakte van Esdrelon ligt, tegenover de vlakte van Dotan.
7 Hij droeg hun op de bergpassen te bezetten, daar die de toegang tot Judea vormden; het was betrekkelijk gemakkelijk de vijand de doorgang te beletten, daar de pas zo eng was dat er ten hoogste twee man tegelijk door konden.
8 De Israëlieten gaven gevolg aan de bevelen van de hogepriester Jojakim en van heel het volk Israël, die in Jeruzalem zetelde.
9 Alle Israëlieten baden met grote vurigheid tot God en zij kastijdden zich met grote volharding.
10 Zijzelf, hun vrouwen en hun kinderen, hun vee, alsook al de vreemdelingen, huurlingen en slaven gordden het boetekleed om hun lendenen.
11 En alle mannen, vrouwen en kinderen van Israël die in Jeruzalem woonden, wierpen zich neer voor de tempel, strooiden as op hun hoofd en spreidden hun boetekleed uit voor het aanschijn van de Heer.
12 Het altaar omhulden ze met een boetekleed. Als uit een mond riepen ze onvermoeid tot de God van Israël, dat Hij zou verhoeden dat hun kinderen werden geroofd, hun vrouwen buitgemaakt, hun steden verwoest en het heiligdom prijsgegeven aan de ontwijding en aan de spot en hoon van de volken.
13 De Heer luisterde naar hun gebed en zag hun nood. In heel Judea vastte het volk dagen lang, en ook in Jeruzalem voor het heiligdom van de almachtige Heer.
14 De hogepriester Jojakim, alle priesters die dienst deden in de tempel en al degenen die belast waren met de zorg voor de eredienst, hadden zich de lendenen met een boetekleed omgord en droegen het dagelijks brandoffer op, alsook de gelofte-offers en de vrijwillige gaven van het volk.
15 Zij hadden hun hoofd met as bestrooid en riepen uit alle macht tot de Heer, dat Hij genadig het huis van Israël zou bezoeken.